C. le Pair
Introductie
De door Waaijers en Wakker geschetste problemen zijn pure artefacten, ontstaan door
goedwillend ad hoc gepruts. Aan de ene kant verdeelt de Delftse universiteit onderzoeksgeld op
basis van publikaties, het Delftse allocatiemodel . Aan de andere kant heeft de bibliotheek zeeën
van geld voor een nieuw gebouw, maar niet voor abonnementen. De directeur wil lagere
abonnementsgelden en koerst op oorlog met de uitgevers. Tot zijn verdriet hindert het
allocatiemodel hem op het thuisfront.
Nu vraagt men mij om commentaar, terwijl het publicatie-kostenprobleem al lang uit de wereld is
en het allocatiemodel dat al had moeten zijn! Hoe kan ik het zo nu nog leuk houden?
Allocatie
Eerst maar de allocatie. Dat kan kort. Wij hebben de validiteit
van bibliometrie onderzocht. De resultaten zijn gepubliceerd.(Zie
'...de citatie-kloof...' en de daar genoemde referenties.) Om
er wat aan te hebben zou een bestuur die publikaties moeten lezen, niet tellen! Bibliometrie
is gewoon een slechte graadmeter voor technologie. De waarde van technologie zit vooral in
zijn toepassing. Daarbij hoort universitaire technologie origineel te zijn. Dus moet Delft zijn
geld niet op basis van bibliometrie verdelen. Zo simpel is dat.
Publicatiekosten
Het verdwijnende probleem van de publicatiekosten is veel aardiger. Wij beleven thans een
omwenteling als gevolg van de transistor van Bardeen, Brattain & Shockly. Laat mij dat aan de
hand van een voorbeeld toelichten. De STW maakt zijn jaarverslag zelf. Niet alleen de tekst, maar
ook de opmaak is van ons eigen bureau. Als het af is, gaat er een datastroom naar een
boekdrukker. Die maakt er à f 15,- per stuk zo n 4000 boekjes van. Dit jaar stuurden wij dezelfde
datastroom voor de grap ook naar een CD-ROM maker. Die maakte hetzelfde aantal schijfjes à f 2,-
per stuk. Adieu gedrukte periodiek!
Marco Polo bracht in 1292 uit China een spinnewiel mee. Dat instrument veroorzaakte een
revolutie in de menselijke communicatie. Het hele proces is prachtig beschreven door
Lynn White2.
Garens konden van toen af veel efficiënter worden gemaakt. (Daarvóór gebruikte men een spindel.)
Mensen ontdeden zich van leer en bont en gingen geweven en gebreide stoffen dragen. Zo kwamen er
meer vodden, waarmee meer papier kon worden gemaakt. Voordien was voor de vervaardiging van een
bijbel op perkament een kudde van ca. 200 schapen of kalveren nodig. Vergeleken met de prijs
daarvan, kostte de overschrijvende monnik in een klooster een habbekrats. Voor het goedkope
papier was hij echter te duur. In heel Europa gingen technici aan de slag om het kopiëren te
mechaniseren. De eerste die op het idee kwam om met losse - herbruikbare - letters te werken, was
Gutenberg rond 1450 en daarna was het met het overschrijven gedaan. (Ter zijde voor de allocatie
fans: Gutenberg publiceerde zijn uitvinding niet. Die was wel wijzer. Hij werkte ook niet in
Delft.)
In de 16e eeuw, toen de postverbindingen betrouwbaar werden, merkten geleerden dat er sneller
roem te verwerven was door correspondentie met collega's dan door het schrijven van een boek.
Maar het privé-karakter van brieven had nadelen. Zo kleefden er prioriteitsbezwaren aan. De
Nederlanders zetten daarom een wetenschappelijk tijdschrift op, dat naar ik mij meen te
herinneren het Journal des Savantes heette. Er verscheen slechts één exemplaar, toen ging het
failliet. Sociale processen kosten nu eenmaal tijd. Wat later probeerden de Britten het opnieuw.
Zij hadden meer succes. De 'Transactions' van de Royal Society zijn een mijlpaal.
Sinds die tijd verdubbelde het aantal tijdschriften en gepubliceerde bladzijden eeuwen lang
ongeveer elke 15 jaar, zoals Derek de Solla Price3 liet zien. In het begin
bekritiseerden geleerden elkaars werk in de tijdschriften, maar om de toestroom van kopij wat in
te dammen en de meest voor de hand liggende onzinnigheden buiten circulatie te houden, gingen
uitgevers ertoe over om de kopij eerst kritisch te lezen of te laten lezen, refereeing deed zijn
intrede. Nadat in 1965 Eugene Garfield met zijn ISI het
instrument verschafte om citaten op te sporen en te tellen begon de bibliometrie op te bloeien en
aan het eind van die lange weg vinden wij nu de TU-Delft met zijn allocatiemodel. De geleerden
protesteren niet. Die zijn net zo gelovig als mensen die hun kinderen van de onbevlekte
ontvangenis vertellen. En de lachende derden zijn de tijdschriftuitgevers.
Het grappige is, dat de hele zaak technisch al lang achterhaald is. Onderzoekers hebben helemaal
geen boeken of tijdschriften meer nodig om hun bevindingen wereldkundig te maken en elkaars werk
te bekritiseren. Het gaat veel goedkoper, veel sneller en veel doelmatiger via het WWW. Dat kost
een fractie van drukwerk en het brengt het nieuws direct in alle uithoeken van de wereld. Hoe
moet het dan met refereeing? wordt er gevraagd.
Ja, als het CvB in Delft onderzoekers alleen maar geld geeft, als zij in gerefereede
tijdschriften publiceren, dan zullen zij dat nog wel even blijven doen. Zelfs hangen went, zegt
men. Maar lang zal het niet duren. Refereeing was een destijds noodzakelijk kwaad en men is er
aan gewoon. De meeste relaxatietijden bij sociale veranderingen duren ca. 15 jaar. Misschien
komt er wel iemand op het idee, om op het net geplaatste teksten of hun bits te gaan tellen,
evenals het aantal keren dat ze worden geraadpleegd of gedownload . Het net wordt nl. niet alleen
het publicatie medium, het wordt ook zijn eigen refereesysteem.
Mij lijkt het het beste als de TU zijn allocatiemodel vandaag nog overboord zet.
Voor de bibliotheek blijft er natuurlijk een belangrijke taak in het beheren en toegankelijk
houden van het kennisarchief en het faciliteren van de toegang tot het net. Omdat de omwenteling
weliswaar snel gaat, maar toch zo'n 15 jaar zal duren, zullen de heer Waaijers en zijn
medewerkers nog een tijd hun hoofd moeten breken over de vraag, welke tijdschriften ze moeten
aanhouden. Geleidelijk aan zullen zij hun interesse verleggen naar CD-ROMs, boeken en
overzichttijdschriften.
Het top management van uitgeverijen van wetenschappelijke tijdschriften krijgen een gouden tijd,
als zij zichzelf hun jaarlijkse bonussen in de vorm van put-opties toekennen.
De TU-Delft kan met zijn allocatiemodel het proces wel een beetje helpen vertragen, maar
tegenhouden lukt niet. Als de TU daarentegen Waaijers suggestie volgt, versnelt zij het proces.
Mij lijkt het beter de ontwikkelingen voor te zijn, dan er achteraan te hollen.
Voor het technisch karakter van deze instelling zou de begrafenis van het model ook zonder dat
al een zegen zijn.