door
C. le Pair
clepair@casema.nl
Introductie
10 minuten zijn mij toegemeten. Het is alsof de organisatie wil beletten dat ik op het schavot
het volk opzweep om mijn executie te verhinderen. Maar zo is het niet; want ik sta hier uit
vrije wil om de koers van mijn eigen schip te gaan bepalen. Wel was er even de verleiding u toe
te spreken onder het hoofd: 'Woorden die het Bestuur had willen voorkomen'. Maar dat zal ik dus
niet doen. Ook ga ik niemand bedanken. Dat gebeurt tijdens de receptie.
Wat dan wel?
Ik vraag alleen uw aandacht voor twee bijdragen aan de wetenschapsbestuurskunde:
- Ontdekking en meting van een citatie-kloof die technologie scheidt van wetenschap.
- Het gebruik van een DELPHI voor het stellen van prioriteiten.
Toen ik in 1968 de middeleeuwse monnikspij, het uniform van universiteitsprofessoren, verruilde
voor het driedelig grijs van een hoofdambtenaar van de FOM, wist ik niet wat mij boven het hoofd
hing. Jan de Boer, vele jaren voorzitter van die schitterende organisatie, droeg mij op om mij
met 'wetenschapsbeleid' te gaan bezighouden. Het was voor het eerst dat ik dat woord hoorde.
Bij minder geld dan goede plannen moet men keuzen maken. Mensen moeten iets anders gaan doen
dan ze wilden. Dat gaat niet vanzelf. Tussen al die knappe FOM-koppen met hun verschillende
meningen was ik stante pede het spoor bijster. Omdat Amerika eerder dan wij met waterpasbudgetten
moest schipperen, leek het mij goed daar de kunst af te kijken. Dankzij de FOM en het ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen, die het allemaal betaalden, kon ik maandenlang in de keukens
gluren van NSF, ONR, ERDA (nu DOE), NASA enz. Ik meed contact met hooggeplaatsten. Die weten nl.
doorgaans zelf niet hoe hun organisatie werkt. Om er achter te komen hoe keuzen tot stand kwamen,
volgde ik het pad van plannen en voorstellen1, 2.
Alom beleed men 'Peer review'. Maar ik zag dat de ene 'peer review' de andere niet was.
Hier zocht men bij elk voorstel gewetensvol naar adviseurs die van het onderwerp echt verstand
hadden; daar had men commissies die overal verstand van hadden en weer elders was er één enkele
'super peer' voor tientallen voorstellen. Vervolgens besliste op de ene plaats een enkele
ambtenaar, een paar deuren verder besloot in feite de commissie zelf en vrijwel nergens konden
de slachtoffers zich verweren tegen de 'gepeerde' raadgevingen. Dat alles heette 'besluiten op
basis van peer review'. De Amerikaanse 'program officers' hebben grote macht. Zij kiezen zelf
hun adviseurs en zijn verantwoordelijk voor de besluiten, zelfs als zij het in feite aan
commissies overlaten. Ik besefte dat dat in Nederland niet acceptabel zou zijn. Wij houden niet
van te veel persoonlijke macht. Ik moest dus wat anders vinden om prioriteiten te stellen.
Overal waar ik kwam, hechtte men zeer aan bewezen kwaliteiten. Maar de vraag was wel: hoe weet
je wie of wat goed is? Besmuikt telden sommigen daarvoor publicaties. Ze schaamden zich omdat ze
wisten dat echt knappe mensen daarvoor hun neus optrekken. Toen kwam als manna uit de hemel
Eugene Garfield's ISI met zijn citatie reservoir en men
kon nagaan of publicaties worden bekeken en gebruikt door vakgenoten. Maar omdat dat natuurlijk
nog meer werk is dan het lezen van de publicaties in de eerste plaats, beperkte men zich
gemakshalve ook hier meestal tot tellen. Dat leek mij een tamelijk riskante kangoeroesprong.
1. De citatiekloof
In de vele gesprekken met mijn Amerikaanse collega's hoorde ik en passant over het
TRACES3 rapport en over DELPHI-consultatie. In TRACES waren de wetenschappelijke
wortels van een aantal grote doorbraken beschreven. Van één ervan, de elektronenmicroscoop, zaten
die wortels vooral in Nederlandse bodem.
Later, terug in Utrecht, gaf de FOM Jan Volger van Philips en mij de middelen om de
validiteit van publicaties en citaten als maat voor kwaliteit diepgaand te onderzoeken. Chang
liet zien hoe in bepaalde onderdelen van de natuurkunde bibliometrie feilloos kwaliteit aan het
licht bracht4. Bakker toonde hoe dit bij de elektronenmicroscoop juist niet het geval
was5. Dat laatste spoorde met onze indrukken van het thermo-nucleaire onderzoek en de
metaalkunde. De bibliometrische onzichtbaarheid van belangrijke technologische ontwikkelingen
heeft mij nooit losgelaten6. Wij hebben onze naspeuringen later bij de
STW voortgezet. Vooral Jansz heeft daarin baanbrekend werk
gedaan7, 8, 9, 10. Het onderzoek rond
- de stormvloedkering in de Oosterschelde,
- de elektronenmicroscoop,
- de standstabilisatoren van astronomische satellieten en
- de glastechnologie bij de TPD,
allemaal wereldberoemde Nederlandse wapenfeiten, bracht aan het licht dat zij bibliometrisch
zo goed als onzichtbaar zijn. Een fysicus is pas echt tevreden als hij een verschijnsel kan
meten. Dat lukte tenslotte voor de elektronenmicroscoop. Wij hebben het aantal citaten dat in
de literatuur ontbrak, de 'citatie-kloof', vastgesteld9.
De STW heeft zich bij het beoordelen van technologie dan ook nooit en nergens laten leiden
door aantallen publicaties of citaties. Daarop ben ik trots. En hoewel wij onderzoekers, als het
past, aanmoedigen te publiceren, vermelden wij publicaties zelfs niet in onze jaarverslagen.
2. De DELPHI-methode
De DELPHI-methode was aan het eind van de zestiger jaren onderzocht bij o.a. de RAND
Corporation. In 1970 produceerde het Office of Emergency Planning van de Amerikaanse President
'The design of a Policy Delphi11', een oplossing voor 'policy issues'. Die werden
gedefinieerd als 'problemen waarvoor verstandige mensen onderling verschillende oplossingen
bepleitten'. Dat was precies ons prioriteitsprobleem! De DELPHI werd beschreven als extra, niet
een vervanging, van de commissievergadering. Hij werd geschikt bevonden voor kwesties, waarvoor
het echt juiste antwoord niet kon worden gegeven, zoals bij voorspellingen en voor
bedrijfsplanning bij snelle technologische ontwikkelingen.
Collectieve besluitvorming steunt op het principe: twee weten meer dan één; of in het
algemeen n weten meer dan één. Die simpele notie veronachtzaamt dat n mensen ook
meer verkéérde ideeën hebben dan één. Oudere psychologische studies van o.a. Maier12,
Asch13, Kelly en Thibault14 brachten ernstige moeilijkheden aan het licht
bij oog in oog discussies in commissievergaderingen. Er zijn daar storende invloeden door:
- dominante persoonlijkheden,
- de ruis tengevolge van belangen,
- de groepsdruk tot conformiteit,
- de vrees belachelijk te lijken,
- beleefdheid t.o.v. meerderen,
- de wijsheid je niet te exposeren in tijden van budgetschaarste, of
- bij dreigende inkrimpingen enz.
De RAND experimenten o.a. van Dalkey15, 16, 17 toonden dat zulke discussies vaker
leiden tot conclusies die verder van de waarheid afstaan dan de simpele mediaan van individuele
schattingen zonder discussie. Bij de experimenten werden DELPHI-panels en commissies vergeleken.
Men legde vragen voor waarop het juiste antwoord weliswaar bekend was, alleen niet bij de
proefpersonen. Die werden slechts gevoed met gegevens en opinies die zijdelings betrekking hadden
op de gevraagde schattingen. Men onderzocht ook de invloed van de panelgrootte en van het aantal
rondes. De betrouwbaarheid neemt toe met de grootte. Maar bij ca. 12 personen verdwijnt de
verdere verbetering in de ruis. Iteratie met terugkoppeling bleek de juistheid van de uitkomsten
te vergroten. De grootste stap vooruit wordt gemaakt in de tweede ronde. Ook de consensus neemt
toe. Meer rondes dragen nauwelijks nog wat bij. Het gaat natuurlijk om het beter benaderen van de
waarheid. DELPHI resultaten steken gunstig af bij die van vergaderingen zoals Campbell van
UCLA18 en Dalkey bij RAND onafhankelijk van elkaar constateerden.
Dat gaf mij de moed om te trachten ons prioriteringsprobleem met een DELPHI op te lossen.
Het was een wereldprimeur voor FOM19. Later nam de STW de methode over. Wij gebruiken
hem met in de loop van de tijd versterkt vertrouwen. Het voedsel voor onze DELPHI-jury's is
zorgvuldig bij peers vergaard. Het is gekruid met de reactie van de 'beklaagden'. Zojuist is de
145ste STW-jurykamer ingesteld.
I.h.b. Van den Beemt, heeft nauwgezet onderzocht hoe robuust de uitkomsten zijn. Op een
9-puntschaal blijkt een waarde x ± 0,3 met 95% waarschijnlijkheid reproduceerbaar20.
Over de procesbeheersing- en organisatorische voordelen van de DELPHI-methode heb ik het niet
gehad. In 10 minuten kun je niet alles vertellen. Voor geïnteresseerden is er een literatuurlijst,
waarin ik ook een handboek21 heb opgenomen.
Ik vond het fijn te werken voor NWO's onderdelen STW en FOM, alleen al omdat die organisaties
hun medewerkers zich laten ontplooien en omdat zij bestuurlijke studies en -experimenten
aandurven. Maar bovenal omdat ze mij in contact brachten met de knapste en interessantste mensen
van het land.
Ik dank u voor uw aandacht.
Referenties.
- C. le Pair: Professional Administration is geen beroepsbestuur; Univ. & Hogesch.,
17(1971)449/63.
- Accentverschuivingen bij onderwijs en onderzoek in de USA; Univ. & Hogesch., 18(1971)89/103.
- Technology in Retrospect And Critical Events in Science, The Illinois Institute of Technology
Research, 1968/9, 2 Vol.
- K.H. Chang: Evaluation and Survey of a Subfield of Physics, Magnetic Resonance and
Relaxation Studies in The Netherlands, FOM-37175, Utrecht, 1975.
- C.J.G. Bakker: Elektronenmicroscopie in Nederland, FOM-43105, Utrecht, 1977.
- C. le Pair: The Citation Gap of Applicable Science; A.F.J. van Raan (ed.): Handbook of
Quantitative Studies of Science and Technology, North Holland, 1988.
- C.N.M. Jansz & C. le Pair: Die bibliometrische Unsichtbarkeit des technischen Fortschritts,
P. Weingart et.al. ed., Indikatoren der Wissenschaft und Technik, Campus, Frankfurt/New York,
1991.
- C.N.M. Jansz & C. le Pair: Information in Instrumentation; R. Bud & S.E. Cozzens, ed.
"Invisible Connections; Instruments Institutions and Science", pp. 73/82, SPIE Optical
Engineering Press, Vol. IS 9, Washington, 1992.
- W.P. van Els, C.N.M. Jansz & C. le Pair: The Citation Gap between Printed and Instrumental
Output of Technological Research: the Case of the Electron Microscope; Scientometrics
17(1989)415/25.
- C.N.M. Jansz: The citation gap for applicable sciences and the search for new technology
indicators; ISSI Conference, July 1999, Colima Mexico, voordruk.
- Office of Emergency Planning, Exec.Off. Of the President: Technical Memorandum TM-123: The
Design of a Policy Delphi; February 1970.
- N.R.F. Maier: Assets and liabilities in group problem solving: the need for an integrative
function; Psychological Rev. 74, Nr. 4(1967) 239/49.
- S.E. Asch: Effects of group pressure upon the modification and distortion of judgements;
E.E. Maccoby et.al. (eds) Readings in Social Psychology, 3d ed. (London, Holt, Rinehardt &
Winston, 1958).
- H.H. Kelly & J.W. Thibaut: Experimental studies of group problem solving and process;
G. Lindzey (ed.) Handbook of Social Psychology, Vol. II (Reading, Mass. Addison-Wesley,
1954).
- N. Dalkey et.al.: The Delphi Method III: Use of Self-ratings to Improve Group Estimates;
The RAND Corporation, RM-6115-PR, October 1969.
- N. Dalkey: An experimental study of group opinion; Futures 1 (1969) 408/26.
- N. Dalkey: Analyses from a group opinion study; Futures 1, Nr. 6 (1969) 541/51.
- R. Campbell: A methodological study of the utilisation of experts in business forecasting;
Ph.D. Diss., UCLA, 1966.
- C. le Pair: Decisionmaking on Grant Applications in a Small Country; Scient. Yugoslav.
6(1-4) I-III, 137/43.
C. le Pair: Evaluare necesse est; FOM-jaarboek, 1975, p.11/3 Utrecht, 1976.
C. le Pair: De vergelijkende beoordeling van onderzoek, FOM-Jaarboek, 1975, p. 15/25,
Utrecht, 1976.
- F.C.H.D. v.d. Beemt & C. le Pair: Grading the grain: consistent evaluation of research
proposals; Research Evaluation Vol.1 (1991) 3/10.
- H.A. Linstone & M. Turoff (authors & ed.): The Delphi Method, Techniques and Applications;
Addison-Wesley Publ.Cy. Reading, Mass, Amsterdam, 1975.
-o-o-o-o-o-o-o-
Afscheidsrede directeur STW.
(9 april 1999,'t Spant te Bussum.)