|
|
|||||
De besparing van brandstof en CO2 uitstoot
|
Huidige situatie (2011)7.
Totale energie import en winning Nederland In Nederland verwerkt + verbruikt Nederlands verbruik Nederlands elektriciteitsverbruik Windstroomproductie in 2023a |
1 PJ = 1015 Joule
20048 PJ 13443 PJ8 3245 PJ 422 PJ 104 PJ |
De windbijdrage in 2023 is bij
overigens ongewijzigde inzet als in 2011: Van het elektriciteitsverbruik Van het Nederlands energieverbruik Van de energie hier verwerkt en verbruikt Van de totale Nederlandse energie import & winning |
25% 3,2% 0,8% 0,5% |
D.w.z. indien de molens zouden doen wat de regering verwacht, zullen zij een half procent van onze energie
import en winning, of 0,8% van wat wij verwerken en verbruiken en 3,2% van wat wij aan energie gebruiken,
gaan leveren. En voor die fractie zullen land en zee bezaaid zijn met molens.
In de afgelopen jaren nam de efficiëntie waarmee wij met energie omgaan jaarlijks met ongeveer 1% toe. In
een jaar besparen wij dus nu al meer dan de toekomstige molenproductie. Een miniem schepje er bovenop,
zodat dit 1,05% wordt, is met wat overheidsstimulering reëel haalbaar. Daarmee zijn we in 2023 zonder
molens even ver als met molens.
Kortom de windbijdrage volgens de officiële verwachtingen is futiel en zoals uit het navolgende zal blijken,
is het in werkelijkheid nog minder.
Hieronder worden aan de hand van praktijkuitkomsten 3 effecten besproken, die de bijdrage van wind energie verminderen.
1. Overschot aan windstroom.
Nederland verkeert in vergelijking met andere Europese landen in de meest ongunstige situatie. De
enige techniek van stroomopslag die economisch verantwoord is, waterkracht, is hier niet beschikbaar
om overschotten op te vangen. Projecten als OPAC en het Lievense/KEMA energie-eiland zijn nooit van de
tekentafel gekomen. De tweede mogelijkheid, export van windstroom, wordt in de loop van de volgende 10
jaar afgesneden door de toename van windenergie in de ons omringende landen. De windsterkte in heel W
Europa is sterk gecorreleerd. Dus als het in Nederland hard waait, dan geldt meestal hetzelfde voor de
hele regio. Wanneer er 10,5 GW aan windmolens in Nederland staan, dan zullen wij de bijbehorende problemen
zelf moeten oplossen. Tot die conclusie kwam ook de KEMA10.
Het probleem van de overschotten aan windstroom is al vroeg onderkend. De groep Windenergie in Delft heeft
hier al in 2008 aan gewerkt. In februari 2009 meldde De Ingenieur in een bespreking van het proefschrift
van Ummels9, dat grootschalige inpassing van windenergie geen probleem
is. Dat is onjuist.
De powerduurcurves in figuur 1 zijn overgenomen uit het proefschrift met toevoeging van de
horizontale lijn op 10 GW.
De bovenste curve is opgebouwd, door de vraag naar stroom voor ieder van de door TenneT in een jaar geregistreerde 8736 uren te rangschikken naar aflopende waarde. De curven daaronder zijn op dezelfde manier verkregen door de vraag naar stroom te verminderen met de windproductie in elk van de 8736 uur en daarna die punten weer te rangschikken naar aflopende waarde.
De windproductie is uitgerekend door de windkracht gegevens van het KNMI van het jaar 2005 te vermenigvuldigen met de opbrengstkarakteristiek van een windmolen. Let wel: De methodiek maakt, dat punten
die verticaal boven elkaar liggen niet a priori op hetzelfde tijdstip gemeten zijn.
Een basislast wordt in de figuur weergegeven door een horizontale lijn.
De vraag is nu: Hoe groot is het ‘must run’ vermogen van het Nederlandse ('fossiel' en nucleair gedreven) generatorpark? Dit is het minimum vermogen waaronder de stroomvraag minus windproductie niet mag zakken om de generatoren bedrijfsklaar te houden. Het antwoord van de windindustrie is: “Het minimum vermogen zal zover naar beneden gebracht worden als nodig om de verliezen verwaarloosbaar te doen zijn.”
Uit de grafiek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
● De horizontale lijn bij 10 GW geeft aan, dat bij 10 GW must
run vermogen er aanzienlijke overschotten in windenergie zullen optreden.
● Integratie van de ‘12 GW wind’ curve onder de horizontale
10 GW lijn laat zien, dat in dat geval de ‘curtailment’ (= de niet plaatsbare productie) 40% is. Ofwel,
dat 40% van de totale windstroomproductie niet ingepast kan worden in het Nederlandse stroomnet.
● Trekken wij de ‘must run’ lijn op 5 GW, dan is de curtailment
bij 12 GW windvermogen minder dan 10%.
Het is moeilijk om het actuele must run vermogen te bepalen, omdat dit afhangt van de situatie op de stroommarkt.
In opdracht van de energiebedrijven Delta, Essent, Eneco en Nuon en de Algemene Energieraad onderzocht de
KEMA al in 2010 het inpassingsprobleem10. De conclusie was, dat bij 9 GW
wind er 1,5 TWh (5,4 PJ) verloren gaat en bij 12 GW wind 5 TWh (18 PJ).
Lineair interpolerend is bij 10,5 GW het verlies 11,7 PJ. De jaarproductie van 10,5 GW windvermogen
is volgens tabel 1 gelijk aan 104 PJ, dus het verlies komt op 11%.
In een studie van de Ierse elektriciteitsproductie11 staat een grafiek gebaseerd op gemeten inpasverliezen als functie van het aandeel wind in het totaal:
Deze grafiek, gebaseerd op praktijkgegevens komt uit op 9 procent verlies bij een windaandeel van 25%.
Hierbij moet worden aangetekend, dat Ierland over enige waterkracht beschikt. Dat is een goede buffer
voor windfluctuaties. Dus de verliezen in Nederland zullen hoger zijn. Het must run vermogen in Ierland
is uitgerekend uit de gegevens van EIRGRID en bedraagt 1,3 GW. De mix van fossiele brandstoffen is
ongeveer gelijk aan de Nederlandse, maar in Ierland staat geen WKK vermogen. (WKK=warmte-krachtkoppeling,
een efficiënte manier van stroom en warmteopwekking. Die is in gebruik in industriële bedrijven
en de Nederlandse tuinbouw.)Het Nederlandse verbruik is 5 maal zo groot als het Ierse, dus bij gelijkblijvende
omstandigheden is het must run vermogen in Nederland 5 x 1,3 GW = 6,5 GW. Hier komt bij de 0,7 GW van
Borssele12 en een gedeelte van de 7 GW WKK vermogen. Dit brengt het
must run vermogen in Nederland op 8 tot 9 GW.
De conclusie is, dat de overschotten van windenergie in Nederland in 2023, wanneer de plannen
zijn gerealiseerd tenminste 10% zullen bedragen.
2. Rendementverliezen veroorzaakt door de windbijdrage.
De meest directe manier om de CO2 uitstoot te berekenen is door het
brandstofverbruik van de centrales op te tellen. Helaas worden deze getallen niet gepubliceerd en voelt
de regering niet de behoefte om op deze enige onomstreden manier het effect van wind energie te doen meten.
Hierdoor moet elke beschouwing over de invloed van windstroom op het brandstofverbruik van de fossiel
gestookte centrales uitgaan van indirect bepaalde getallen voor CO2
productie ofwel brandstof verbruik.
De Ierse netbeheerder EIRGRID leidt het brandstofverbruik af uit de stroomproductie en het
vermogensafhankelijk rendement van op constant vermogen werkende generatoren. De rendement
vermindering ten gevolge van het op- en afregelen van fossiel gestookte generatoren is niet
verdisconteerd in deze berekeningen evenmin als het brandstofverbruik van de draaiende reserve.
De gebreken van die methode zijn al eerder besproken14.
Er zijn vier studies afkomstig uit 3 landen, die de inpasverliezen berekenen uit praktijkgegevens.
Het energieakkoord mikt op 25% windbijdrage, maar de studies hebben betrekking op gevallen met minder
wind. De inpasverliezen nemen toe met de windbijdrage, dus de resultaten zijn ondergrenzen.
A. Spanje.
Guthierrez et al publiceerden over de inpassing van windenergie in het Spaanse
energiesysteem13. Zij gebruikten de EIRGRID methode om het
brandstofverbruik te berekenen. In 2011 was de windbijdrage in Spanje 14,7% van het totaal aan
opgewekte stroom. Niet alle Spaanse centrales werden op- en afgeregeld om te compenseren voor de
variaties in wind bijdrage. De daarvoor wel gebruikte centrales genereerden 62% van het totaal aan
stroom, dus voor een vergelijking met Nederland dient het effect van de windbijdrage berekend te worden
over dat deel van het systeem. De windbijdrage verminderde de productie van deze centrales met 28%.
Uit de gegevens van Guthierrez et al kunnen de volgende getallen worden afgeleid:
Die vermindering is minder dan de besparing in CO2 uitstoot volgens de verwachtingen indien alleen gas zou zijn gebruikt om de wind te balanceren.
B. Ierland.
De Ierse energieautoriteit, EIRGRID, geeft gedetailleerde numerieke informatie over de stroomproductie,
per kwartier: de totale vraag, de CO2 uitstoot, de fossiele productie en
de windproductie. EIRGRID leidt
het brandstofverbruik af uit de stroomproductie en het vermogensafhankelijk rendement van op constant vermogen
werkende generatoren. Daaruit is het rendement van vervanging van fossiel door wind af te leiden. Hierover zijn
twee publicaties verschenen, die beide de gegevens van 2011 gebruiken.
Udo14 laat zien, dat het rendement van de windbijdrage varieert van 40% tot
100% afhankelijk van de beschikbaarheid van waterkracht in het systeem. Het gemiddelde over het jaar 2011 was
70% in deze analyse, dus een verlies van 30% t.o.v. de EZ-EU rekenwijze.
Wheatley15 heeft een uitgebreidere analyse gemaakt van het Ierse systeem
voor datzelfde jaar. Naast de EIRGRID data verzamelde hij die over het feitelijk brandstofverbruik van de
producenten. In zijn woorden:
“Based on an emissions model and 1/2-hourly generation time-series for each grid connected thermal generator,
it is shown that wind power saved 0.28 tonCO2/MWh on average, relative to an average carbon intensity in the absence
of wind of 0.53 tonCO2/MWh.”
De relatieve opbrengst berekend uit deze analyse is 0,28/0,53 = 53%, dus een verlies van 47%. Dit getal is dichter
bij de waarheid dan de 30% gevonden in ref. 14 dat is berekend met de EIRGRID data.
C. Colorado.
De BENTEK studie ‘How less became more’16 maakte gebruik van de officiële emissie
gegevens van het EPA (Environment Protection Agency, vergelijkbaar met ons milieu ministerie) van voor en na de
opbouw van het windvermogen en vergeleek die. De studie houdt rekening met het effect van im- en export van stroom
over de staatsgrenzen. In dit geval van wind compensatie door kolencentrales blijkt de totale CO2
uitstoot hoger met, dan zonder wind.
De conclusie uit deze studies is dat de brandstofbesparingen van 25% windstroom in een systeem zonder waterkracht en zonder significante exportmogelijkheid ten hoogste 50% tot 60% bedragen van wat tot nu toe in beleidsdocumenten wordt gesteld, als gevolg van rendementsverliezen.
3. De zelfenergie van windmolens.
De economische levensduur van een molen wordt door de SDE+ regeling op 15 jaar gesteld. De periode van terugwinning
van de zelfenergie – de energie verbruikt bij de molenfabricage en plaatsing – moet daarmee vergeleken worden. De
windindustrie geeft toe, dat een molen 6 maanden moet draaien om de zelfenergie terug te verdienen. Berekeningen
gemaakt door auteurs met minder belang bij de windindustrie komen uit op hogere getallen.
4. Resultaat van deze besparingverminderingen.
De verliezen bij inpassing van 25% wind in het net zijn:
Stroomoverschot -10%
Inpassing -50%
Zelfenergie -14%
Het stroomoverschot, de ‘curtailment’, is onafhankelijk van de andere twee, dus de totale windproductie neemt
af met 10%. De rest moet ingepast worden, dus de brandstofbesparing is 0,5 x 0,90 = 0,45 van de totale productie.
De zelfenergie komt ten laste van de brandstofbesparing na inpassing in het systeem. Zij is 14% van de totale
productie, dus de volle 14% moet afgetrokken worden van de restbesparing.
Het resultaat is, dat na aftrek van de verliezen netto ten hoogste 31% van de totale productie als
brandstof- c.q. CO2 besparing overblijft. O.i. zijn daarom investeringen in
grootschalige toepassing van sterk fluctuerende energiebronnen zonder energieopslag onverantwoord.
Voor een fractie van de kosten van het windavontuur in het energieakkoord zou met 0,05% meer energiebesparing
dan de thans gebruikelijke van 1% ’s jaars meer besparing en minder CO2 uitstoot worden bereikt.
5. Discussie.
In bovenstaande berekening zijn overal waar twijfel bestond waarden gebruikt die het gunstigst zijn voor de
windindustrie. Bovendien zijn de volgende factoren niet meegenomen omdat gegevens ontbraken.
Alles bijeen zal de feitelijke besparing niet uitkomen boven 30% van de verwachte. Hetgeen in 2023 de windbijdrage aan de Nederlandse energie import en winning tot minder dan 0,2% terugbrengt. Deze 0,2% is het soulaas dat de wind ons biedt wanneer onbetrouwbare leveranciers vervelend doen. Intussen ontsieren de molens dan overal het landschap, verlagen de waarde van onroerend goed, bemoeilijken de navigatie op zee en vergroten daarmee de kans op aanvaringen. De bereikte besparing is minder dan 0,3% van de energie die wij in Nederland verbruiken en verwerken21 en 1% van het eigen verbruik.
Conventionele bedrijven, die inspringen als de wind het laat afweten, zullen de
kosten van het ‘stand by’ draaien niet meer kunnen opbrengen. Zij gaan die in rekening brengen,
zoals aangekondigd door Peter Terium, CEO van RWE.
De prijs die de gemeenschap zal betalen voor besparing van fossiele brandstof en
CO2 uitstoot
met windmolens is meer dan drie maal hoger dan beloofd.
2014 06 11.
herzien 2014 07 28.
abstract herzien 2014 08 19.
verwijzing 20 in tekst, 2014 09 24
verbeterde omschrijving grafiek
Power duration curves met dank aan
H.v.d.Voort. 2014 10 09
Verwijzingen en noten.
`