Geonetwerken1.


'Een boer heeft zijn hele leven trouw en zonder morren geploeterd. Een lieve fee zegt dat hij als beloning een wens mag doen, die ze zal vervullen. De boer kan zijn oren niet geloven. Hij vertrouwt het niet en vraagt achterdochtig, of er niets achter steekt? Zij stelt hem gerust. Hij krijgt heus alles wat hij wenst. "Je luist me er toch niet in? Is er echt geen enkele valstrik?" "Nee, heus niet; er is alleen een nevengevolg. Alles wat jij krijgt, krijgt je buurman dubbel." De boer versombert en wenst tenslotte dan maar dat ze hem één oog uitsteekt.'




Hoewel het woord 'netwerken', onlangs hierheen overgewaaid uit het Angelsaksische, relatief nieuw is, is het verschijnsel zelf heel vertrouwd. Nederlandse kooplui en geleerden wisten al eeuwen dat 'eendracht macht maakt'. Zij waren niet speciaal machtsbelust, maar werkten wel graag aan iets profijtelijks. Daarin boekten ze vaak succes door met een stel de handen ineen te slaan en anderen te laten meedelen. Het klinkt triviaal, maar dat is het niet. Integendeel, die aanpak is sterk cultuurgebonden. Terwijl Nederlanders smakelijk kunnen lachen om bovenstaande anekdote, vinden Russen het verhaal nauwelijks grappig, want huns inziens handelt die boer heel normaal.

Het opbouwen van een net is niet moeilijk. In beginsel ligt het voor iedereen al klaar. Elke volwassenen kent ongeveer duizend mensen. Kennen bedoel ik in de zin, dat je de naam weet en die ander met een bescheiden vraag zou kunnen aanspreken, of opbellen. Omdat die ander ook duizend mensen kent, is de hele mensheid - veel minder dan duizendmiljard zielen - niet meer dan vier handdrukken of telefoontjes verwijderd. Researchorganisaties, zoals de STW en de FOM, waarbij ik destijds werkte, maken gebruik van het duizendkoppige netwerk rond elk mens, als zij deskundigen zoeken om een bepaald onderzoeksvoorstel te beoordelen. Na twee of drie telefoontjes met de vraag: "Kent u iemand, die verstand heeft van zus en zo?" zit je dan echt midden in het bewuste 'invisible college'.

Om een netwerk ook te laten werken is elkaar kennen niet meer voldoende. Dan moet er echt voor elk iets te winnen zijn en het niveau van achterdocht en jaloezie laag. Mijn indruk is, dat Nederlanders op dat laatste stuk een vrij gunstige plaats op de wereldranglijst hebben. Gemeten heb ik het niet, maar ik geloof het stellig. Wij kunnen daarvan profiteren. Al in de 17e eeuw leverde het ons concurrentievoordeel op de bemanningen van schepen relatief goed te behandelen, meer als een netwerk dan een hiërarchie. Het beetje meer gage en menselijkheid woog makkelijk op tegen de kosten van tien soldaten, die de Britten op elk schip nodig hadden om te zorgen dat de bemanning in vreemde havens niet droste. Bovendien groeiden er bij ons uit het volk voor de mast nog wel eens kundige schippers of zelfs een vlootvoogd.

Nederlandse heibedrijven dachten dat er iets te winnen was en hebben hun jaloezie in de kast gestopt. Samen met GeoDelft breiden zij de afgelopen tijd een heel bijzonder netwerk met het project GeoBrain. Waar gaat het om? In lekentaal zit het zo: wij beschikken over uitstekende, theoretische, grondmechanische kennis. De beweging en vervorming van zand, klei, veen en de rest van onze poldermodder is bestudeerd, gemodelleerd en met mooie partiële differentiaalvergelijkingen beschreven. Maar helaas: als bouwers gaan heien, graven, baggeren of boren, blijkt keer op keer dat er ergens een onvermoede zandlaag zit, een kleiklomp, of een grindnest. Het gevolg is vertraging en exra kosten bij de bouw.
Om dat probleemveld te ontmijnen zou je eigenlijk op elke vierkante meter in het land een nette proefboring moeten doen. Maar de kosten daarvan zijn prohibitief. Wat de GeoBrainers bedachten, is niet minder dan een Columbusiaans ei. Als alle bouwers in het land hun ervaringen bij hun hei- en graafwerk nu eens zouden inbrengen in een handzame 'database', dan ontstaat er op den duur een vrijwel volledig beeld van onze ondergrond, waardoor toekomstige bouwprojecten veel scherper gecalculeerd en gepland kunnen worden. In het voor-computertijdperk was zo'n idee onuitvoerbaar. Maar nu is het technisch binnen bereik. Tja, technisch... maar in het echte leven? De heibaas, die met een serie extra klappen op een paal door de obstruerende zandlaag heen dendert, tot hij op echt vaste grond belandt, moet ertoe worden bewogen, die extra klappen op te merken en te rapporteren. Dat is geen eenvoudige opgaaf. Toch is het gelukt een werkend netwerk te construeren, dat aardig vordert met het opzetten van zo'n gegevens bestand. Chapeau!

Mijn applaus voor deze prestaties is lang en luid, omdat er een gemene adder onder het gras zit. Bouwers en andere grondwerkers moeten tijd en aandacht van hen mensen offeren om GeoBrain te voeden. "Wat dan nog?" hoor ik u al zeggen, dat is toch gewoon een investering om straks goedkoper te kunnen werken en dus meer winst te maken? Inderdaad, op korte termijn kunnen de partijen, die nu al mee-netwerken, ervan profiteren. Zolang hun concurrenten nog niet meedoen, kunnen zij scherper calculeren. Dat geeft een concurrentievoordeel. Maar het is juist essentieel voor het slagen van het project, dat andere bouwers en gravers ook meedoen en hun data inbrengen. Want het systeem werkt pas echt goed, als een zo groot mogelijk deel van de ondergrond in kaart wordt gebracht en daarvoor is de medewerking van de concurrentie onontbeerlijk. Het comparatieve voordeel van de huidige koplopers verdwijnt dan. De echte profiteur van GeoBrain is het land als geheel, omdat er straks beter en goedkoper kan worden gebouwd.

Het is niet fair dat een klein aantal partijen tijd en expertise inbrengt, terwijl de winst onder ons allen verdeeld gaat worden. Bij investeringen, die pas op de lange duur geld opleveren en ons allemaal ten goede komen, is de overheid de aangewezen instantie om de kar te trekken. De ministeries van Volkshuisvesting en van Verkeer en Waterstaat zouden hierop kunnen worden aangesproken. Het zal ze de kop niet kosten. Met een natte vinger gokkend, denk ik dat met een klein miljoen per jaar, over een periode van een jaar of vijf tot tien, het project tot een fantastische resultaat kan leiden. Daarbij moet je bedenken, dat wij het hebben over een kostenbesparing van 0,5% à 1% voor een sector waarin jaarlijks meer dan honderd miljard omgaat! Als een particulier zoiets kon opzetten, zou ik niet lang aarzelen.

Ga intussen zo door, GeoBrainers! Ik denk niet dat het in een ander land dan het onze mogelijk zou zijn zo'n project op de rails te krijgen. Daar wonen te veel Russische boerentypes. Reden voor gerechtvaardigde nationale trots, vind ik.

___________________


1)   In het Jaarverslag van het GTI, GeoDelft, 2006, stond deze 'column' over GeoBrain.

"De geonetwerken van GeoDelft waarover Kees le Pair zijn licht laat schijnen, zijn een typische illustratie van de Nederlandse poldercultuur, waarbij concurrenten samenwerken voor een algemeen belang. We hebben die ook vorm zien krijgen toen we tien jaar geleden begonnen met het tunnelboren. Na een lang proces van 'wheelen en dealen' leidde dat tot het Gemeenschappelijke Platform Boortunnels en een instelling als het Centrum Ondergronds Bouwen. Recenter zien we het bij de ontwikkeling van GeoBrain waar marktpartijen hun ervaringen inbrengen. Opmerkelijk is dat bedrijven er tijd en energie in steken zonder dat ze er direct baat bij hebben. Of het moet zo zijn, dat 'we onze concurrent geen debacle gunnen', zoals een van deelnemers aan GeoBrain opmerkte in het GeoDelft Jaarverslag van 2003."