Persoonlijk betrokken
De tragische gebeurtenissen, waar ZW Azië grenst aan de Middellandse Zee, speelden een rol in mijn leven.
Ik had als kind een goed geheugen. Verhalen in de kinderbijbel over Abraham en zijn nakomelingen kende ik grotendeels woordelijk. En wat de zondagschool juf er over vertelde, vulde ik vaak aan met in haar lessen ontbrekende details. Van haar hoorde ik ook weleens iets nieuws. Mijn ouders hadden bij het voorlezen soms wat overgeslagen. De juf vertelde over het door God beloofde land en over Jozua die de nakomelingen daar binnen leidde. Ik was uiteraard geheel op hun hand. God was eindeloos goed en onfeilbaar. In mijn denkwereld lag het lege land, alleen gevuld met melk en honing, op ze te wachten. Er was wel een stad, Jericho, die eerst veroverd moest worden. Dat leek mij vanzelfsprekend. En de manier waarop met bazuingeschal de stadsmuren geslecht werden, was eens te meer een teken van God's almacht. Hij had de moede woestijnreizigers echter opgedragen daar eerst iedereen, mannen, vrouwen en kinderen te doden. Ik meende haar weer eens op een fout te betrappen: "Niet de kinderen hè juf, die hadden toch nog geen kwaad gedaan?" De juffrouw schrok. Zo had ze het niet bekeken. Kinderen doden was in 1943 niet populair in ons land. Ze had nu geen tijd meer, maar volgende week zou ze erop terugkomen. Het liet mij niet los. Ik sprak er thuis over. Mijn moeder dacht dat juf zich vergist had. Zo goed wisten de mensen niet, wat God's wil was. Ik zocht het op in mijn kinderbijbel, maar daar stond het echt. Zou Jozua gelogen hebben? Of de meneer, die het verhaal geschreven had? Hadden ze echt iedereen vermoord? De vragen werden niet beantwoord. De juf had de week erna ook geen tijd. Een week later was de zondagschool bij gebrek aan brandstof gesloten. Mensen hadden in de hongerwinter andere zorgen. Maar bij mij was het zaadje van de ontkerstening in vruchtbare grond gevallen. Als het ene verhaal niet waar was, waren dan al die vreemde wonderen het wel? Ik bleef er over tobben en het werden veel besproken vragen met straat- en schoolvriendjes.
Toen in 1948 de staat Israël erkend werd en de eerste berichten over Palestijnse vluchtelingen ons bereikten, vroeg ik me af of die erkenning door de hele wereld wel juist was? Met die Bijbel verhalen had ook iedereen het bij het verkeerde eind gehad. En deze gebeurtenis leek me tamelijk analoog met die van Jozua. (Nadien duurde het nog een kleine twee jaar voor ik God zelf aan de kant schoof.) In die tijd kreeg ik wel vertrouwen en bewondering voor de manier waarop de Israëlies hun nieuwe land opbouwden. En ook Palestijnen hadden zitting in het Israëlische parlement! Wij wisten in die tijd meer dan in de oorlogsdagen over het lot van onze Joden tijdens het Nazi regiem. In mijn omgeving was er dan ook niemand die hen een eigen plek onder de zon misgunden. Diepere gravers leerden ook over de perfide opstelling van Amin al-Husseini, groot-moefti van Jeruzalem, die lang voor het in Nederland doordrong, bekend was met wat de Nazi's met de Joden van plan waren. En hij stond in onze ogen voor, hoe de "Arabieren" waren.
Mijn 'Race question'
De zondagsschool maakte niet alleen, dat ik mijn godsgeloof verloor. Ik nam er ook nog wel wat goeds van mee. Om onze bereidheid en die van onze ouders te stimuleren voor de zending te offeren, waren er mooie exotische prenten. Een ervan maakte op mij een diepe indruk. Het was een plaat van Jezus, in een kring van kinderen. Die wilde hij graag bij zich hebben. Het waren blonde, zwarte en bruine. Één bruin meisje was het mooiste wat ik ooit gezien had. Ik kreeg na wat bedelen van de Jozua-juf een kleine versie, die jarenlang boven mijn bed op de muur van mijn kamertje heeft gehangen. Toen ik in 1956 de Unesco studie "The Race question in modern science." las, had ik dan ook niet de minste moeite met het centrale thema daarin: rassenhaat is niet aangeboren. Bij mij althans was het eerder liefde voor andere rassen. De actrices Ava Gardner en Eartha Kitt waren in die tijd mijn idolen.
De eerste keer dat ikzelf iets van discriminatie merkte, was gelukkig geen drama. Ik had op school een vriend met wie ik veel lol had. Zijn wiskundeaanleg was gering, maar bij de talen kon hij aardig mee en hij was heel belezen. De derde klas was toen de laatste barrière voor de school differentieerde in A en B. Bij A was wiskunde niet belangrijk, net zo min als natuurwetenschap, een ander struikelblok voor mijn vriendje. Hij vroeg me hem met die "rotvakken" te helpen. Dat deed ik graag, we hebben heel wat afgelachen bij die wekelijkse bijlessen. Ik was bij hem thuis een welkome gast. En ik werd er verwend met allerlei lekkers bij de thee. Mamma hield niet op mij te bedanken, toen hij voor het eerst een voldoende voor een natuurkundeproefwerk haalde. Enkele weken later echter opende ze de huisdeur met iets als: "O, ben jij het. Nou je weet de weg." Ik keek raar op. Het werd nog gekker, toen ze ons als gewoonlijk op zijn kamer thee bracht. Er stond maar één kopje op het blad en er lag een koekje. Bram zei: "Mam krijg ik niets?" Zijn moeder antwoordde: "Hè, ik wist niet dat hij er nog was, kom maar mee, dan kan je het halen." Weg was ze. Dat deed voor mij de deur dicht. De volgende week had ik geen zin erheen te gaan. Ik wilde het voortaan bij mij thuis doen. Hij vroeg waarom? Ik vertelde dat ik dacht, dat zijn moeder mij liever niet wilde zien. Bram stoof op. Ik moest me daar niks van aantrekken. Ik wist toch wel van "stomme Jiddische moeders?" Daarvan wist ik inderdaad niets. Ik heb het later in Van Dale opgezocht. Hij vertelde mij wat er aan de hand was. Hij had een oudere zus, die ik voor het eerst de week daarvoor had ontmoet. In plaats van mamma bracht zij ons onze middagverwennerij. Die "stomme griet" had volgens hem de "stommiteit" begaan om tijdens het avondeten, waar de hele familie bij was, te zeggen dat Bram 's middags zo'n aardig knulletje bij zich had. Nou, verder begreep ik het wel. Hij brieste nog eens na, "Jiddische moeders!"
Ik schreef al, het was geen drama. Bram ging over en naar A. Zus en ik hebben elkaar nooit meer gezien, naar beider tevredenheid, veronderstel ik.
Israël erkenning wijs?
Mijn twijfel aan de wijsheid zonder instemming van de bewoners ergens een nieuwe staat te vestigen uitte ik voor het eerst tijdens mijn universitaire studie. Minister Luns van Buitenlandse Zaken kwam op uitnodiging van het Leids Studenten Corps een voordracht houden. Hoewel ik geen lid van die elite was, was ik er toch meestal welkom. En mijn vriendjes in de club spoorden mij aan erbij te zijn om mijn onvrede over de koude oorlog escalatie en atoomwapens naar voren te brengen.
Tot veler verbazing ging de aandacht van spreker en de eerste discussianten vooral uit naar Nieuw Guinea naweeën en de spanningen in het "Midden Oosten". Ik liet dus de atoombom maar voor wat die was en richtte mij op onjuistheden in zijn ZW Azië historie. "Meneer de Minister, weet u dan niet, dat Arnold Toynbee al in 1935 heeft laten zien...". De voorzitter onderbrak me, want de Minister wilde wat zeggen. "Ahum, ja. Meneer... eh, Le Pair geloof ik? Ik léés geen geschiedenis. Ik máák geschiedenis!" Oorverdovend applaus. Hij had het debat met glans gewonnen.
Er waren daar meer mensen, die geen geschiedenis lazen en die wel wilden gaan maken.
Libanon
Na mijn studie en ik wat naam gemaakt had in het smelten en stollen van helium isotopen, wilde ik de derde wereld met natuurkunde gaan helpen. In Malawi wilden ze mij graag hebben. Al moest de universiteit daar nog gebouwd worden. Ik zou eerst moeten helpen bij het omhakken van een bos daarvoor. Mijn geliefde Leidse promotor Taconis vond dat geen goed idee en haalde mij over voor mijn goede doelen naar Libanon te gaan, waar ik aan de Amerikaanse Universiteit in Beiroet meer op mijn niveau zou kunnen werken. Mijn kennis over die omgeving was summier en nog maar net enigszins opgefrist door het lezen van T.E. Lawrence: "Seven Pillars of wisdom." Met bekwame ijver stortte ik me op de geschiedenis van mijn nieuwe thuisland. Mijn interesse in buitenlandse politiek, dankzij de bom, had me aardig wegwijs gemaakt in de bronnen ervan. Dus bij aankomst in Beiroet was ik geen onbeschreven blad meer.
Onze faculteit Natuur- en Sterrenkunde telde een tiental professoren. Twee van hen waren van oorsprong Christelijke Palestijnen. Althans in Libanese ogen. Atheïsten kenden ze daar niet. Een was in Jeruzalem geboren en met zijn ouders onder bedreiging van de Haganah het land uitgejaagd. De ander kwam uit Bethlehem, waar zijn ouders in 1966 nog woonden. Ik heb hen daar bezocht. Het Haganah-lot had ook de ouders getroffen van Hilda, onze secretaresse. Ze had vier broers. Haar vader was in 1948 bezig een universiteit in Jeruzalem te stichten, toen hij te horen kreeg, morgen vertrekken jullie, of jullie zijn dood. Twee broers waren professor in Amerika. Een was stedenbouw-architect, die daar verschillende nieuwe stadswijken had ontworpen. Een andere broer was een gevierd chirurg.
Mijn collega's waren net als ik niet sterk geopinieerd. Wij betreurden het allemaal dat het contact met de beste natuurkundigen in de buurt, zo moeilijk was. Correspondentie met Israëlische collega's moest per brief via een contactpunt op Cyprus; in plaats van even bij elkaar op de koffie. Over Nasser's panarabisme en over de Amerikanen in Vietnam dachten wij allemaal, inclusief onze twee Amerikaanse collega's, hetzelfde. De Palestijnse kwestie bezagen we hoofdzakelijk met het lot van de vluchtelingen en verjaagden in gedachten. Na mijn bezoeken aan verschillende vluchtelingenkampen, besefte ik wel, dat mijn twee collega's en Hilda met haar familie, vergeleken met ontelbare lotgenoten, ongelofelijk geboft hadden.
Op een avond bracht ik een vriendenbezoek aan Hilda's familie. Er waren broers over uit Amerika met echtgenotes en er werd geanimeerd gepraat over koetjes en kalfjes. De oude heer was in zijn nopjes toen hij een vrolijk gehoor kon vertellen, hoe hij zijn oudste zoon had overgehaald om chirurg te worden. Het verhaal was nog niet af, vooral door de vele interrupties en verbeteringen vanuit het auditorium, toen de bel ging. Mamma vond zulk laat bezoek vreemd en was blij dat een van de zoons meeging om de deur te openen. We hoorden wat gedempte stemmen, die plotseling luider werden, er werd geschreeuwd en ik meende gehuil te horen. We kwamen allemaal overeind om te zien wat er aan de hand was. Het bleek een neef te zijn met zijn aanstaande uit... Israël. Ze kwamen hier om te trouwen. Dat was thuis niet mogelijk. De Allenby brug tussen Israël en Jordanië was tijdens een kortdurende pauze in de eeuwige strijd opengegaan voor personenverkeer en zij hadden die gelegenheid aangegrepen om hun al lang geleden gedane trouwbeloften te sanctioneren. Het weerzien was hartverscheurend. Er werd hard gelachen en gehuild, het meeste in een voor mij onverstaanbare taal, Hebreeuws nota bene.
Ik voelde dat het niet gepast was om bij dit familiefeest te blijven en maakte aanstalten te vertrekken. Ontsteltenis! Nee, nee, ik moest niet weggaan. Het was juist zo leuk... enz. Ik bleef dus en ter wille van mij ging de verdere conversatie meest in het Engels. De commotie van het weerzien nam af en opa moest opnieuw de chirurgenkweek vertellen. Hij was net bij een gesprek met de onwillige chirurg-in-spe in de tuin van hun huis, toen de bezoekende neef zei, "O, da's waar ook. Dat wou ik jullie nog vertellen. Ze hebben net jullie huis opnieuw geverfd." Er viel een doodse stilte en hij sloeg zijn hand voor zijn mond. De woede die toen losbrak was onbeschrijfelijk. Het huis, waarin papa's familie generaties lang had gewoond, hadden zij binnen 24 uur na een aanzegging moeten verlaten. Het werd geconfisqueerd en toegewezen aan nieuwe immigranten met wie papa enkele dagen daarvoor nog had gesproken. Een stedelijke autoriteit regelde dat. Ze waren geïnteresseerd in zijn nieuwe universiteit. Die mensen hadden daar nu al bijna 20 jaar gratis gewoond en hadden nooit meer iets van zich laten horen. Dat anderen over een nieuwe kleur van hun huis beslisten was voor hen onverteerbaar. Ik besefte voor het eerst, hoe diep de haat verankerd was. Zelfs welvarende, geslaagde mensen, die in hun nieuwe omgeving in hoog aanzien stonden, waren buiten zichzelf bij zo'n klein, in mijn ogen onbetekenend, berichtje.
De woede werd gelukkig niet op mij geprojecteerd en naar mijn mening werd niet gevraagd. Ik zei naar eer en geweten, dat ik nu pas in alle hevigheid besefte, welk onrecht hen in 1948 trof. Zelf was ik al tot de conclusie gekomen dat de Palestijnen onrecht was aangedaan. Ik besefte intussen dat intrekking van het bestaansrecht van Israël, precies dezelfde fout zou zijn. Het zou weer een beslissing zijn zonder rekening te houden met de mensen die er leefden, het land hadden opgebouwd en er geboren waren.
Palestijnse studenten met wie ik er over sprak hadden verschillende oplossingen. De mensen daar hoefden wat hen betreft niet de zee in. Er moest een democratische staat komen, waarin de Zionisten het niet alleen voor het zeggen hadden. Of een twee-staten oplossing, maar zonder "Groot Israël kolonisten", die met legerbescherming stap voor stap de zeggenschap in een buurstaat overnamen. Een van hen zei: "We zijn hetzelfde volk, waarom zouden we niet gewoon samen in vrede met elkaar in dezelfde streek kunnen wonen? Dat hebben we eeuwen lang gedaan." Ik meende toen nog dat hij aan de oude Abraham dacht en vond dat eigenlijk te lang geleden om nu nog serieus te nemen. Ik knikte dus maar een beetje en zag meer in het idee van de twee-staten voorstanders.
Terug in Nederland
Terug in Nederland had ik door mijn nevenactiviteit als NRC-correspondent voor het "Arabisch Midden Oosten" wat bekendheid. En na een voordracht op uitnodiging bij de Hogere Krijgsschool over de toestand in de Perzische Golf, waar de Engelsen hun militaire aanwezigheid beëindigden en rotzooi verwacht werd, regende het uitnodigingen om over het Midden-Oosten te komen vertellen. Jammer genoeg bleek mijn publiek in hoofdzaak geïnteresseerd te zijn in Israël en zijn buren. Ik wilde geen geen harde voor of tegen boodschap geven en herinnerde discussianten bij hun verontwaardigde inbreng over "terroristische Arabieren" aan kort daarvoor gepleegde Israëlische wandaden. Mijn bedoeling was het gelijk en het ongelijk aan beide kanten te laten zien. Dat werkte niet. Van Oost Groningen tot Cadzand-Bad wonen mensen, die heel goed weten wat er daarvoor gebeurd was. En hoewel ik dan soms ook wist, wat dáárvoor weer gebeurd was, zijn in mijn ogen zulke casuïstische discussies vruchteloos. Voor mij staat nu eenmaal vast dat in een gewapende strijd beide partijen misdaden begaan, waarvan zij de andere partij de schuld geven.
Het maakte dat ik geen zin meer had in zulke bijeenkomsten en volgende uitnodigingen afsloeg.
Het voordeel van het geven van een voordracht anders dan het schrijven van een artikel is, dat je er zelf ook wat van leert. Iemand vroeg me, waar die Israëlische Arabieren vandaan kwamen? Waren het achtergebleven Turken, of waren het oudere soldaten van Mohammed? Ik hield mijn lach in en antwoordde naar waarheid, dat ik het niet wist. Wie bewoonden de streek in 1948, toen andere, verre landen daar een staat erkenden?
Van mijn Christelijke en Islamitische Palestijnse vrienden wist ik, dat hun families er sinds mensenheugenis gewoond hadden. In Nederland vertelden mijn Joodse vrienden, dat de bevolking voornamelijk van Joodse immigranten afkomstig was, die in eeuwen naar hun thuisland waren teruggekeerd. Later was die immigratie snel gegroeid door de holocaust en het endemisch anti-Joods sentiment in Europa.
De Joden waren zo verstandig geweest om de grond voor hun huizen en landbouwgemeenschappen van de Arabieren te kopen. Hun voorouders waren door de Romeinen gedeporteerd en eisten hun erfenis op, het land van koning David.
De verhalen waren op veel punten strijdig en noopten mij zelf op onderzoek uit te gaan.
Diaspora mythe
Het eerste signaal over een misvatting, dat ik kreeg was van historicus, die zich in de militaire geschiedenis van de Romeinen verdiept had. "De verbanning naar de diaspora is een mythe", zei hij. De Romeinen hadden niet de benodigde technische middelen om een bevolking van bijna een miljoen mensen af te voeren. Bovendien moesten hun legionairs plaatselijk gevoed worden en onderdak vinden. Nee, wat de Romeinen deden was een kleine opstandige elite afvoeren of verjagen. Hij raadde mij aan wat te lezen over die geschiedenis.
Al lezend kwam ik er achter dat een groot deel van de toenmalige bevolking gewoon Juda-getrouw, bleef waar ze was. In de eerste zes eeuwen na Christus waren er Christelijke bekeringen. Het is aannemelijk dat het om een kleine fractie van de bevolking ging. Mohammed was in ZW Azië effectiever dan Christus. De bevolkingen, die zijn geloof niet aannamen en het bij Bijbel of Tora hielden, liet hij leven, als ze hem niet in de weg liepen. Maar ze moesten wel allerlei belastingen betalen, iets waarvan Islamieten grotendeels vrijgesteld werden. Dat was voor veel Palestijnen, Christen of Jood een te grote verleiding. Het gevolg laat zich raden. En toen weer eeuwen later de Turken het gebied bezetten, veranderde er niet veel. Het was voor mij een niet makkelijk te aanvaarden kijk op de geschiedenis, dat de bevolking van heel Palestina na de eerste wereldoorlog de nazaten zouden zijn van koning David's Joden. Het zou betekenen dat de strijd daar een strijd is van Joodse nakomelingen tegen Joodse nakomelingen.
Oudheid onderzoekers hadden dat dus al eerder aan het licht gebracht. Ik citeer daarvoor graag de uitspraken van Yitzhak Ben Zvi, later president van Israel en van David Ben Gurion, de eerste eerste-minister. Zij accepteerden het al in 1929, in het jaar van de grote Palestijnse opstand tegen de nieuwe Britse bezetting. 'Both stated on several occasions that the peasants of Palestine were the descendants of the inhabitants of ancient Judea.'
Zij ontleenden er toen het recht aan voor Joodse immigranten om zich daar weer te vestigen en samen met die afstammelingen in vrede te leven.
Nu achteraf denk ik dat het beste, wat ik in de geraadpleegde documentatie heb gelezen, het boek is van Shlomo Sand, een Israëlisch historicus:
-
The Invention of the Jewish People. (London - New York English edition published Verso 2009). Samengevat: "Palestinians are the people we call "the Jews" in the Bible." De documentatie in zijn boek is overweldigend.
De eerste onafhankelijke bevestiging van deze notendopversie van de geschiedenis kreeg ik in Israël. Ik bezocht een symposium waar een arts en twee genetici vertelden over hun DNA-bevolkingsonderzoek. Hun voor mij schokkende bevinding was: de Palestijnse Israëlies, Christenen en Islamieten waren duidelijk van één stam, dezelfde als de Israëlische Joden, wier familie generaties lang daar hadden gewoond. Maar het genen bestand van de overige Israëlieten was, weliswaar verwant - meer dan bv. met echte Arabieren - maar wel meer divers en doorspect van West- en Oost-Europese genen.
Ik heb later nog heel wat literatuur gevonden, waarin over die onderzoekingen is gerapporteerd. Internetkennis is vluchtig. Bij een aantal artikelen, die ik vroeger las, meldt mijn computerscherm nu: "Not found". De referenties hieronder zijn van publicaties. waar ik op 5 oktober 2024 nog met een klik, of bewaard document, bij kon*.
-
Ariella Oppenheim Ph.D., een onderzoekster van de 'Hebrew University' en de 'Hadassah Medical School labs': "Meer dan 90% van de Palestijnen hebben eendere chromosomen als de Israëlies."
- The shared genetic heritage of Jews and Palestinians;
- Jewish Press 2015 01 06: "A Palestinian living in Jerusalem who wishes to remain anonymous has confessed in an exclusive interview that this person's family origins are 100% Jewish and that this person's father's family were Cohanim. He proclaimed: "Most of the Palestinians in Judea and Samaria are former Jews. The Ottomans converted them by force. My family converted to Islam in the early 1900's."
- 2000 05 09 Science Daily:
"...The study, published in the May 9 issue of the Proceedings of the National Academy of Sciences, found that Jewish men shared a common set of genetic signatures with non-Jews from the Middle East, including Palestinians, Syrians, and Lebanese, and these signatures diverged significantly from non-Jewish men outside of this region. Consequently, Jews and Arabs share a common ancestor and are more closely related to one another than to non-Jews from other areas of the world." (ClP: Met "Arabs" bedoelt hij vermoedelijk 'ancient phoenicians'.)
-
S. Sand: Palestinians Are Biological Descendants of Bible's Jews.
Voor mij als niet politicus en niet historicus, was wat ik in Israël gehoord had van door mijn natuurkundige collega's daar integer geachte genetici, genoeg. Voor mij is de Palestijnse kwestie even dramatisch, nu het eind van mijn leven nadert, als toen ik op mijn zevende of achtste jaar van Jozua's Jerichose moordpartij hoorde. Haat verblindt. Noch Joden noch Palestijnen willen de bevindingen van hun eigen historici en genetici horen. Zij worden door hun eigen mensen doodgezwegen. De anderen zijn de schuld en moeten weg of dood. Die haat wordt gevoed en in leven gehouden. De laatste misdaad van de ene partij moet door een misdaad van de andere bestraft worden.
Het vruchtbare, door God overvloedig van melk en honing voorziene land, is vruchtdragend voor een wereldwijde wapenindustrie. De enige winnaar is een financiële elite. Die verstrekt leningen, tegen profijtelijke rente uiteraard, aan regeringen van landen, die hun favoriet - of beide partijen - wapenhulp geven. Hun mes snijdt bovendien aan twee kanten. Ook de winsten van de wapenindustrie belanden bij hen.
Nieuwegein, 2024 10 05.
ChaPT translate**, 2024 10 12.