Wind op zee.

(Een reactie in het KIvI blad 'De Ingenieur', april 2014,
ook op: http://www.deingenieur.nl/nl/artikel/40739/verweer-tegen-wind-op-zee.html
n.a.v. "Wind op zee levert meer dan energie" door
ir. Ton Sledsens in het februarinummer1.)

door

dr. Fred Udo
ir. Kees de Groot
dr. C.(Kees) le Pair
mailto:clepair@casema.nl


Het artikel over ‘wind op zee’ in het februarinummer van De Ingenieur1 bevat uitspraken zonder solide basis. De schrijver, Ir. Ton Sledsens, is verantwoordelijk voor 'off shore' wind voor de Nederlandse Wind Energie Associatie. Wij zullen zijn beweringen kritiseren en trachten onze kritiek bondig te funderen. Dat vergt meer ruimte dan een simpel credo.
Sledsens doet 19 beweringen om wind op zee te rechtvaardigen. Er is op 18 ervan af te dingen, waarbij wij dankbaar gebruik maken van het werk van P. Lukkes2 :

1. Transitie naar duurzame energieopwekking kan niet zonder wind op zee.
Dit is onjuist. Energiesystemen kunnen elkaar vervangen. De meest optimistische schatting – die wij overigens ongeloofwaardig achten – is een zeewindproductie van 46 PJ. Dat is wat de ‘transitie’ in het Energieakkoord beoogt. Dit zou een besparing aan fossiele brandstof zijn, die gemakkelijk door energiebesparing en verbeterde isolatie, of door zuiniger automotoren geleverd kan worden. Kernenergie is eveneens duurzaam. (Er is tegen vier keer de huidige prijs voor een miljoen jaar genoeg uranium.) Men moet een verschil maken tussen natuurwetenschappelijke realiteit en die van veranderbare afspraken tussen mensen en staten. Een flinke kerncentrale zou ons vraag-, niet wind-gestuurd, die stroom leveren, CO2-vrij, tegen ~ 1/3 van de kosten.

2. Wind is voor Nederland één van de belangrijkste duurzame energie-bronnen.
In werkelijkheid zal de wind, indien men gelooft wat de sector aan opbrengst belooft, 1,9% van onze energiebehoefte dekken. En wind op zee daarvan 1,2%. Een verwaarloosbaar beetje. Wij citeren uit P.Lukkes:

Landelijk energie verbruik in 2012 3269 PJ
Verwachting 2025 3600 PJ
Waarvan windenergie bijdrage 86 PJ
Op zee uitbreiding 44 PJ
Bestaand op zee 2 PJ
Uitbreiding op land 23 PJ
Vervanging op land 7 PJ
Bestaand en blijvend op land 10 PJ

Hiervan kan dus 67 PJ als wind op zee en land effect van het Energie akkoord worden gerekend. (Elektrische energie is ongeveer equivalent aan 2 x zoveel primaire energie en mag dus niet zo maar worden vergeleken, maar dat is bij de kleine hoeveelheden waarover wij het hier hebben, irrelevant.)
Lukkes rekent met een bruto verlies van 25% door inpassingsverliezen3, rendementsverliezen van de back up centrales4 en eigen energieverbruik5. Dit zijn optimistische getallen. Met de door ons geciteerde bronnen komt men tot veel hogere verliezen.

3. EU-verplichting in 2023: 16% duurzaam, is nu 4%.
Dit is een afspraak, die niet op technische maar op politieke gronden is gemaakt. Dezelfde EU stelde in 2005 het ETS (Europees emissiehandelsysteem) in, dat zoals het Centraal Planbureau al vaststelde, effectief alle CO2 besparing door windsystemen te niet deed(!). De rechten worden verhandeld, zodat nu anderen dat gas in de atmosfeer kunnen deponeren. Denk aan de melkquota: als boer Piet zijn melkveebedrijf stopt, pakt boer Jan zijn melkquotum erbij.

4. EU-verplichting zonder wind niet haalbaar.
Onjuist, zie 1 & 2.

5. In energieakkoord afgesproken voor 18 miljard 3500 MW nieuw offshore windvermogen installeren.
Het bedrag voor de 18 miljard exploitatiesubsidies is helaas juist. Maar dat maakt het nog niet technisch of economisch verantwoord.

6. 18 miljard is maximum voor periode van 25 jaar.
Onjuist. Dit bedrag, betreft de SDE-regeling die rekent met een periode van 15 jaar. Daarnaast gaan de installatiekosten van 12 miljard, die de sector zelf moet opbrengen, gepaard met aanzienlijke fiscale tegemoetkomingen door de overheid, zoals versnelde afschrijving en groene investeringsaftrek. Dat kost de staat en dus de burger, vele miljarden extra.
De al goedgekeurde projecten Gemini (600 MW) en Luchterduinen (130 MW) worden buiten dit plaatje gehouden. Deze 730 MW vergen een exploitatiesubsidie van 5,5 miljard, uit te betalen in de 15 jaar beginnend in 2017. Wij komen dus nu al op een veel hoger totaal kostenplaatje voor de Nederlandse gemeenschap.

7. Pas in 2020 hoeven groot- en kleinverbruikers samen de eerst 0,27 miljard hiervan te betalen.
Twee onjuistheden:

  1. Alleen Gemini vraagt al 0,3 miljard subsidie per jaar vanaf 2017.
  2. Grootverbruikers betalen geen energiebelasting. De financiering van de SDE regeling is de meest asociale belasting die ooit in Nederland is ingevoerd.

8. Stijgt de elektriciteitsprijs dan daalt de bijdrage aan de offshore wind elektriciteit.
De auteur bedoelt vermoedelijk dat wanneer de prijs van fossiele brandstof en daarmee die van de stroom stijgt, de windproducent meer voor zijn stroom en minder subsidie ontvangt. Uiteraard blijft de ellende voor de verbruiker dan gelijk. Een stijgende stroomprijs is de wens van alle windenergieproducenten. De werkelijkheid is anders. De contracten t/m 2017 vertonen een dalende tendens (EZ6). Windstroom is ongeveer drie keer zo duur als die uit steenkool of uranium.

9. Ondersteuning wordt alleen betaald indien de prijs om de stroom aan land te krijgen geleidelijk met 40% daalt.
Dat hield de Minister vaag. De suggestie was, dat de nieuwe windparken op zee 40% goedkoper zouden worden. Toen wij en anderen lieten zien dat ze ondanks het “leereffect” niet goedkoper maar alleen maar duurder werden, krabbelde hij terug en werd de subsidietoezegging verbonden aan een belofte van goedkoper i.p.v. aan een prestatie. Onze conclusie is: de verbruiker betaalt via de SDE+ regeling gewoon het volle pond. Er is geen enkel kostenniveau vastgesteld en gecommuniceerd, dat vervolgens dan met 40% zal moeten dalen voordat SDE uitkeert. Het toekomstig commentaar van De Algemene Rekenkamer laat zich raden.

10. Voor er subsidie wordt uitgekeerd (en stroom geleverd en betaald) investeert de sector in 5 jaar 10 miljard.
Een investering die dankzij garanties, subsidies en fiscale voordelen risicovrij is en een schitterend rendement oplevert voor de betrokkenen, op kosten van de Nederlandse gemeenschap.

11. Die investering levert werkgelegenheid en innovatie.
De vraag is welke werkgelegenheid. De molenbouw zelf is een buitenlandse aangelegenheid, maar het werk bij installatie en onderhoud op zee is Nederlands. Alleen, dat werk is enigszins vergelijkbaar met dat in een sociale werkplaats, het werk is er op basis van subsidie, niet door marktwerking en concurrentie. Het CPB concludeerde in 2013: “De welvaartsbaten van de werkgelegenheid verbonden aan dit project zijn dus nihil.” Wat overblijft is dus innovatiestimulatie voor de offshore sector. Dat is een pluspunt, maar wel een heel kostbaar, en uitsluitend relevant als wind op zee doorzet.

12. In 2010 haalden bedrijven op zee al een omzet van 1 miljard.
Zie 11.

13. Adviseur Roland Berger verwacht wereldwijd een investering van 21 miljard per jaar.
Tijd voor een weddenschapje? Het tij kentert in de VS en Australië. De Duitsers, Spanjaarden en de Denen hebben nieuwe plannen gestopt dan wel vertraagd. En wij verwachten dat ook anderen zich zullen gaan realiseren, dat we met wind op zee op een te duur schip varen.

14. Bij behoud van ons marktaandeel daarin levert dat Nederland in 25 jaar 75 miljard aan omzet inclusief de erbij horende werkgelegenheid. Zonder thuismarkt is het de vraag of dat lukt.
De offshore industrie heeft tot nu toe ook zonder significante thuismarkt gefloreerd. Het succes van Nederlandse offshore activiteit danken we aan héél wat meer dan wind.

15. Slochteren raakt leeg. Nederland zal Russisch gas moeten gaan importeren. Voor onze onafhankelijkheid is het goed een eigen bron te bouwen.
De vraag is vooral wanneer het Nederlands gas op is? Nederland zal zeker eens meer moeten importeren. Wind is niet vraaggestuurd, een eis die aan stroom gesteld moet worden. Juist bij vertrouwen op wind zal daarom meer gas eerder geïmporteerd moeten worden. Zonder conventionele of nucleaire achtervang dan wel opslag zijn windinstallaties immers geen betrouwbare stroomgeneratoren. In Duitsland betekent de Energiewende een forse uitbreiding van het fossielgestookte vermogen met bijbehorende stijging van de CO2-uitstoot.
Voor wat betreft import: naast Rusland zijn er andere opties, zoals LNG en kool uit vele andere landen, die ook graag zaken met ons doen.

16. Nu is nog ondersteuning nodig, maar we willen zonder kunnen, daarom gaan we voor 40% kostenreductie.
Alweer niet juist. Zelfs na 40% kostenreductie zal offshore wind nog meer dan € 0,10 per kWh kosten, en dat is het dubbele van de marktprijs, alles in euro’s van vandaag. De kosten van de st(r)opkontacten op zee, en de verlaagde efficiëntie van de back up centrales zijn dan nog buiten beschouwing gebleven.

17. Schaalvergroting leidt tot innovatie, wind op zee staat aan het begin van kostenreductie.
Dat lezen we al sinds de jaren negentig. Het geldt niet voor wind tot nu toe. De turbines gehoorzamen de wet van Betz en halen nu ruim 85 % van het theoretisch rendement. Daar komt de kostenreductie niet vandaan. De kosten van de offshore turbines zijn alleen maar toegenomen in de afgelopen jaren vergeleken met de prognose uit het begin van deze eeuw, het ware leereffect als je van de tekentafel naar de echte offshore verhuist.

18. Eigenlijk zou niet de energiegebruiker, maar de vervuiler moeten betalen, dus een hogere CO2-prijs.
CO2 is geen vuil het is nuttig, zelfs een levensnoodzaak voor de plantengroei en daarmee voor het menselijk leven. De schadelijkheid en een gevaarlijke invloed op het klimaat is een geloofskwestie en staat wetenschappelijk niet vast, integendeel. Ondanks de toename van de concentratie in de atmosfeer neemt al 17 jaar de temperatuur op aarde niet toe. Tussen de jaren 1900 en 1940 was de temperatuur stijgsnelheid vergelijkbaar met die van 1976 tot het einde van de 20e eeuw, terwijl het CO2 niveau in de eerste periode aanzienlijk lager was. Tussen 1940 en 1976 daalde de temperatuur met stijgend CO2 gehalte. De overtuiging groeit dat het de processen in de zon zijn, die kortstondige klimaatverandering domineren, zie C. de Jager et al7. (De langere cycli, zoals de ijstijden zijn een gevolg van hemelmechanica.) Pleiten voor verhoging van de uitstootprijs staat gelijk aan de universele wens van elke monopolist: schakel de concurrent uit en laat mij ongestoord het publiek plukken.

19. Bij hogere CO2-prijs heeft wind eerst op land en later ook op zee geen subsidie meer nodig.
Deels juist, als men voor het gemak kernenergie buiten beschouwing laat en dan ook eerst nog even de rest van de wereld meekrijgt in een gedachtegang die op basis van 18 ter discussie staat.

Het staat een ieder vrij propaganda en reclame voor zijn negotie te maken. Dat recht komt ook Ton Sledsens toe. Wij waarderen het dat De Ingenieur hem aan het woord heeft gelaten om ons een kijkje te geven in de gedachtegang van de molenaars die er zo goed in slagen het publiek een oor aan te naaien. Behalve de hierboven besproken 18 bezwaren tegen zijn beweringen, blijven natuurlijk onze meer fundamentele bezwaren tegen de winderigheid, die wij elders uiteen zetten, bestaan. De molens produceren en besparen niet wat de voorstanders beloven en zij kosten meer dan zij beweren. Zie bijv. ‘Windturbines as yet unsuitable as Electricity providers4.

Er zijn met name systeemtechnische beperkingen, die maken, dat grote hoeveelheden windenergie niet ingepast kunnen worden in het huidige stroomnet. Al in 2010 heeft de KIVI hier een congres aan gewijd8. Windenergie is aanbod gestuurd met periodes waarin door windstilte geen levering plaatsvindt. Dit betekent, dat voordat men grote hoeveelheden windenergie loslaat op ons stroomnet, er eerst voorzieningen gemaakt moeten worden om de stroomlevering ook in de perioden zonder wind veilig te stellen. Dit kan gebeuren door opslag van elektriciteit in welke vorm dan ook of door het bestaande systeem de rol van achtervang toe te schuiven. Grootschalige opslag van elektriciteit is tot nu toe alleen met waterkracht mogelijk; die is in ons land niet beschikbaar. Hier is alleen de tweede optie mogelijk. Bijgevolg zullen wind turbines alleen parasitair op het bestaande stroomnet kunnen functioneren. Dit houdt in, dat de inpasproblemen groter worden naarmate het percentage windstroom groeit. Het stereotype antwoord van de windenergie protagonisten op deze vragen is, dat er “natuurlijk aanpassingen aan het net nodig zijn, maar met behulp van goede verbindingen komt het allemaal goed.” Hiermee worden de echte problemen onder het tapijt geveegd. Juist deze discussie moet in dit blad gevoerd worden: Hoe hervormen wij de bestaande stroomvoorziening om windenergie in te passen? Hierop moet een technisch goed uitgekiend antwoord komen voor er nog meer overbodige turbines bijkomen.


Noten & verwijzingen
  1. T. Sledsens: Wind op zee levert meer dan energie & De Ingenieur 126 (2014) nr.2, p.5.
  2. . Ook: http://www.deingenieur.nl/nl/artikel/40737/index.html
  3. Dr. P. Lukkes: Nut en noodzaak van windenergie in het energieakkoord & mailto:Pieter.Lukkes@gmail.com
  4. F. Udo: Curtailment in the Irish power system.
  5. C. le Pair, F. Udo & K. de Groot: Windturbines as yet unsuitable as electricity providers. (Eng). Europhysicsnews 43/2 (2012) 22/25.
    De brandstofbesparing door windenergie wordt in beleidsstukken vrijwel altijd op 100% gesteld, dus 1 kWh windenergie vervangt het brandstofverbruik van 1 kWh fossiel opgewekte energie. Modelstudies komen meestal tot enkele procenten verlies. Deze stelling is ontkracht door verschillende studies gebaseerd op empirische gegevens. De verliezen zijn in enkele gevallen meer dan 40%. Zie hiervoor:
    http://www.masterresource.org/2010/05/wind-integration-realities-part-i/
    http://www.clepair.net/Udo-okt-nl.html
    http://docs.wind-watch.org/Wheatley-Ireland-CO2.pdf
    http://www.clepair.net/Nederlandse_elektriciteitsvoorziening.pdf
  6. F. Udo: Building wind turbines costs more energy than you think.
  7. Ministerie van EZ: Prijsvergelijk van elektriciteit Nederland-Duitsland blz. 39.
  8. C. de Jager & H. Nieuwenhuizen: Terrestrial ground temperature variations in relation to solar magnetic variability. Natural Science 5, No. 10 1112/20 (2013).
  9. Zie De Ingenieur, okt. 2010.