ECONOMIE EN PENSIOENKORTING
Met naschrift van o.a. Alex Mulder


Jeroen Dijsselbloem is misschien chagrijnig omdat ze hem niet de baas van het IMF maakten. Zijn uitspraak over de pensioenen deze week was zuur genoeg. Het moet uit zijn met gezever. Pensioenuitkeringen moeten gewoon gekort.
Voor een gepensioneerde als ik, wiens ambtenarenpensioen sinds 2009 al 10% in waarde is gedaald, is dat geen prettig geluid. Zeker als de regering zijn best doet de inflatie aan te jagen. Onbegrijpelijk ook, omdat de totale pensioenreserves sinds 2009 zijn toegenomen van € 600 miljard tot € 1400 miljard thans. Die cijfers gaf Gerard van Riemen bij zijn afscheid van de Pensioenfederatie in mei van dit jaar.

Dijsselbloem weet zeker meer van geld dan ik, maar geld is geen economie. En bij pensioenen gaat het om economie, de productie en verdeling van schaarse goederen over de bevolking. Economen met bestuursverantwoordelijkheid vergeten dat nog wel eens. Over geld en economie schreef ik eerder een drietal artikelen1. In het derde ging het over stimuleringsmaatregelen en hun effect op de waarde van het geld. Een majeure aanleiding tot het pensioen palaver.

Dijsselbloem verliest met zijn conclusie de primaire functie van ouderdomspensioen uit het oog. Pensioen is een distributiemiddel. Het is een instrument voor de verdeling van de schaarse goederen en diensten over het deel van de bevolking dat ze zelf door leeftijd niet meer kan vergaren.
Om het netjes te doen zijn er allerlei financiële rekenregels bedacht. Daarin zijn aannames verwerkt. Dus geldt: wanneer de uitkomsten strijdig zijn met de beoogde distributie, is één of meer van die aannames verkeerd.
Het ouderdomspensioen is bedoeld om mensen op leeftijd een deel te geven van de schaarse middelen en diensten. En voor dat doel is bijvoorbeeld afgesproken dat het bij volle diensttijd 70% mag zijn van wat werkenden uiteindelijk verdienden. Daarvoor hebben zij tijdens die diensttijd een deel van hun eigen claim op schaarse goederen verminderd. In gewoon Nederlands: pensioenpremie betaald. Inflatie die niet wordt gecompenseerd en verlaging van de pensioenuitkeringen, komt neer op verlaging van die 70%. De ouderen krijgen dus gewoon een kleiner aandeel in die goederen distributie. Oudjes worden minder waard.

Er zijn twee pensioen vormen, omslag zoals de AOW en kapitaaldekking. Bij de AOW staan de nu werkenden hun schaarse goederen claim voor een deel af aan de huidige oudjes. Bij kapitaaldekking wordt kapitaal gevormd, waaruit later de pensioenen worden betaald. In beide systemen is het "draagt elkanders lasten", een verzekeringsaspect, leidinggevend.
Bij het omslagsysteem zou een pensioenverlaging onmiddellijk de vraag oproepen waarom gepensioneerden verder dan die 70% afwaarderen t.o.v. werkenden?
Bij kapitaaldekking is het gecompliceerder. Over hoeveel kapitaal moet je beschikken om de verplichtingen tot nu toe aangegaan na te komen? Het is afhankelijk van het toekomstig rendement op dat kapitaal. En de toekomst kent niemand. In Nederland is de zogenaamde rekenrente leidinggevend. Al is die beduidend lager dan het rendement dat pensioenfondsen behalen. Hij is het gevolg van beslissingen van de centrale bank. Die heeft om haar moverende redenen, de rente tot absurde laagte teruggebracht.
In de toekomst is niets zeker, het effectieve rendement niet en ook de rekenrente niet. Dus financiële dekking van de pensioenaanspraken is volgens de gehanteerde aannames nimmer 100% gegarandeerd. Het enige acceptabele is een afspraak over de fracties van jong en oud in het aandeel in schaarse goederen en diensten. Met dat in gedachten, is er dus maar één faire conclusie: de pensioenen moeten op peil blijven. 70% van wat de werkenden verdienden. Mochten bestuurders dat onhaalbaar vinden, dan moet er gediscussieerd worden over hoeveel ouderen minder waard zijn geworden om mee te consumeren. Maar dan zou ik wel willen weten welke superieure kennis over de waarde van jong en oud aan zo'n verlaging ten grondslag ligt?
Die rekenrente is geen natuurkundige wet. Het is een bedenksel, dat in elke geval de laatste acht jaar in het geheel geen relatie had met die van de behaalde kapitaalrendementen.

In een omslagstelsel is het eenvoudiger de relatieve verdeling van de schaarse goederen en diensten constant te houden dan in het kapitaaldekkingssysteem. Het voor pensioenen beschikbare geld is dan op elk moment een vaste fractie van het aandeel dat werkenden in de economie krijgen. En verandert de demografische leeftijdsopbouw dan is de keus om de boekhouding sluitend te krijgen een harde doch begrijpelijke tussen jong en oud. Geen gesteggel over rekenrente abstracties, die de schijn van onoverkomelijk hebben, maar die in feite op niets dan mistige aannames stoelen.

Een niet te onderschatten functie van het kapitaaldekkingssysteem is de accumulatie van kapitaal. Die is een substantieel onderdeel van de mate waarin we investeren in nieuwe en betere productiemiddelen. En daardoor groeit op den duur de te verdelen koek. Jong en oud plukken de vruchten. Bij de kapitaalmassa die nu als pensioenreserve aanwezig is, is echter de vraag gerechtvaardigd of de beslissing over zulke enorme investeringen nog overgelaten kan worden aan de kapitaalbeheerders van de pensioenfondsen? Bij een BNP van 900 miljard is de invloed van die kleine anonieme groep ruim anderhalf keer zo groot als die waarover het Nederlands parlement discussieert bij de Rijksbegroting. (Dat gaat weliswaar ogenschijnlijk alleen over overheidsgeld, maar via belastingheffing e.a. beslist men daar in feite over zo goed als de hele economie. Behalve over investeringen anderhalf keer zo groot als die economie.) Mij dunkt dat vanuit democratisch oogpunt de invloed van genoemde groep te groot is. Hij moet worden teruggedrongen. Ik zeg teruggedrongen, niet opgeheven. Het nut van flinke investeringen die worden gedaan met het oog op zo goed mogelijk rendement is buiten kijf.

De oplossing ligt voor de hand. We moeten naar een hybride systeem. De pensioenfondsen ontvangen jaarlijks hun premies die gelijk met het loonniveau meegroeien of dalen. Die ontvangsten zijn ongeveer even groot als de jaarlijkse pensioenbetalingen met indexering. Uitsluitend het verschil hoeft te worden opgebracht uit de kapitaalreserve. Bij uitputting van die reserve zijn de pensioenpremies te laag. Dan moeten de werkenden meer premie betalen en zal de gemeenschap van gepensioneerden begrip opbrengen voor een navenante pensioenverlaging. Groeit de reserve, dan kunnen de premies lager, waardoor de werkenden meer van de welvaart te claimen hebben en de pensioenuitkeringen omhoog kunnen.
De uitputtingsmaatstaf kan om de vijf of tien jaar aangelegd worden. Het hoeft niet jaarlijks. En met die termijnen kan een zorgvuldige studie telkens uitwijzen in hoeverre het een en ander de 70% norm het meest benadert.

Op dit moment hebben we enigszins een hybride systeem met AOW en kapitaaldekking componenten. Maar het ontbreekt aan verbinding tussen de twee. Het gevolg is een immense kapitaalvorming zonder democratische controle op een groot deel van de investeringen met wat in feite praktisch gemeenschapsbezit is. En bovendien zonder koppeling tussen rendement en reële verplichtingen. Regulatie geschiedt door ongefundeerde afspraken, over rekenrente bijvoorbeeld. Van het huidige systeem zijn gepensioneerden de dupe. Ook die van morgen, al beseffen de jonkies niet zo dat ze ouder worden.

Nieuwegein, 2019 08 27.

Referenties.
1. Geld en zijn invloed op de economie (2013).
    Verscherping van de wet tegen valsmunterij ter bestrijding van de crisis (2014).
    Rente en krediet (2015).


Naschrift

Als gebruikelijk legde ik bovenstaand stuk voor aan enkele relaties met belangstelling voor het onderwerp. Zo vernam ik via Alex Mulder/Ad Broere dat een drietal organisaties van gepensioeneerden in september een bodem procedure aanspannen tegen de Nederlandse Staat. Nederland zou met zijn absurd lage rekenrente handelen in strijd met de Europese afspraken.

De overige commentaren waren deels pogingen de paden in het financiële labyrinth van de pensioenen te volgen en daarin fouten aan te geven. Mijn pleidooi is uit te gaan van een vaste norm voor de verdeling van de nationale koek tussen werkenden en ouderen. Wanneer die voor de pensioen organisatie is aanvaard, zullen zodanige rekenregels moeten worden opgesteld dat die norm wordt gehaald. Welke instrumenten men daarvoor hanteert, is een latere zorg. De keus is groot: rekenrente, pensioenpremies, pensioen uitkeringen, behaald rendement... Mijn voorkeur in dit artikel ging uit naar de hybride voorziening.

Prof.dr. C.A. de Lange denkt dat individualisering van het pensioen de oplossing is. Mijn bezwaar daartegen is dat een flink deel van de bevolking niet is toegerust op verstandig vermogens beheer.
Hij wijst er verder op dat het fondsbestuur van het ABP gepolitiseerd is. En de medezeggenschap van de gepensioneerden praktisch niet bestaat. Het voorlopig dieptepunt was de benoeming van de heer Nijpels destijds. Die zelf vertelde dat hij zonder kennis van de pensioenproblematiek heel goed baas van het ABP kon zijn.
Met politieke invloed in de pensioenen kunnen de pensioengelden van de gevangen clientèle worden ingezet voor wijsheden van de dag. Zoals de absurde financiering van windmolens. Een beetje minder rendement moet men daarbij voor lief nemen.
Prof. dr H. v.d. Vorst vermoedt in de drijfveren van de Dijsselbloemen in het land de wens om de AAA status van Nederland muurvast veilig te stellen. Door de reserve van een pensioenfonds af te trekken van de staatsschuld zijn wij voor de buitenwacht rotsvast betrouwbaar. Dat zo de reputatie van het land alleen op kosten van de oudjes wordt verzekerd, is

"niet eerlijk!"


Dr. C.v.d. Poel,
die mijn analyse onderschrijft, raadt aan op zoek te gaan naar partijen die van de huidige regeling profiteren. Dat zou een handvat kunnen geven om de zaak aan te pakken.
Alex Mulder deed meer dan mij attenderen op de a.s. bodem procedure. Hij stuurde me een uitvoerige ondersteuning, die ik hier, iets ingekort overneem.